De slachtoffers herinneren – maar de slachtoffers niet compenseren?
(English below)
Terwijl voor de overlevenden, de verenigingen van vervolging en actieve antifascisten 27 januari een dag van herdenking en politieke herdenking was (zie Nieuwsbrief 04-2021), was er voor deze datum ook een ander perspectief – namelijk de voortdurende weigering van de Duitse regering om enige vorm van morele en financiële compensatie voor de fascistische oorlog en massamisdaden.
Een paar dagen voor 27 januari debatteerde een commissie van de Duitse Bondsdag over de kwestie van Duitse pensioenen voor Belgische SS-medewerkers en voor SS-vrijwilligers in de Baltische republieken. Daar probeerde de Duitse regering het probleem aan de kaak te stellen en ook te verwijzen naar “uitzonderlijke gevallen”.
Als het echter om de legitieme claims van slachtoffers van fascistische vervolging en hun familieleden gaat, tonen de regering en de Duitse regering zich buitengewoon koppig. Dit werd vóór 27 januari op de Duitse tv gemeld door Salo Muller, een Nederlandse nazi-vervolger. Zijn ouders werden door de Duitse Reichsbahn met medewerking van de Nederlandse Spoorwegen naar Auschwitz gedeporteerd. Salo Muller overleefde als zesjarige in verschillende onderduikadressen. Terwijl de Nederlandse Spoorwegen een vergoeding betaalden voor het geleden onrecht, weigerden de Duitse regering en Deutsche Bahn, de erfgenamen van de Reichsbahn, die kilometersgeld inzamelden voor transport naar de vernietigingskampen en zo de moord op de ouders van Salo Muller hielpen en meehielpen, zelfs niet na te denken over compensatie. Aangezien Duitsland “al veel had betaald”, kon er “geen extra compensatie” zijn, antwoordde een hoofd van de afdeling van het Duitse ministerie van Financiën.
Tegelijkertijd werd verwezen naar de Federale Stichting “Herdenking, Verantwoordelijkheid en Toekomst” (EVZ), die fondsen verschaft voor “projecten” voor “internationaal begrip”. Daar kon men “ondersteuning” aanvragen. Sinds de oprichting zo’n 20 jaar geleden is het de taak van deze stichting EVZ om grote Duitse bedrijven uit hun verantwoordelijkheid te halen om slachtoffers van dwangarbeid te vergoeden. Het toenmalige bedrag van ruim € 5 miljard was bedoeld om de aanspraken van voormalige dwangarbeiders te voldoen. Deze betalingen – nogal symbolisch gezien de miljoenen slachtoffers – werden in 2007 officieel stopgezet. Het doel was om een financiële grens te trekken onder het verleden en om de erfgenamen van nazi-ondernemingen te beschermen tegen verdere verrekening van de misdaadschulden van hun voorgangers.
Journalisten en historici bekritiseren dat het resterende geld van de Stichting EVZ is gebruikt om een ”herdenkingsindustrie” te creëren die bekend staat als de “Europese herinneringscultuur”, die wordt ondersteund en gecontroleerd door de politieke leiding van de Bondsrepubliek Duitsland. Zo promoten de federale regering en de Stichting EVZ, om verdere herstelverzoeken te ontlopen, bijvoorbeeld bilaterale “ontmoetingsplaatsen” en “jongerenorganisaties”.
Dit is echter niet genoeg voor de slachtoffers en hun familieleden. In Griekenland en Polen worden nog steeds eisen gesteld aan passende herstelbetalingen. Reeds de Griekse Nationale Raad voor Schadevergoedings- en Herstelvorderingen tegen Duitsland heeft aangekondigd dat zij ter gelegenheid van de 80ste verjaardag van de “Balkancampagne” van april 1941 opnieuw de openstaande vorderingen tot schadeloosstelling op tafel zal leggen.
De FIR en de aangesloten federaties steunen dergelijke gerechtvaardigde eisen voor compensatie en herstel. Een “laatste slag” kan alleen worden getrokken als de schulden ook daadwerkelijk zijn betaald.

A few days before January 27, a committee of the German Bundestag debated the issue of German pensions for Belgian SS collaborators and for SS volunteers in the Baltic republics. There, the German government tried to talk down the problem as well as to refer to “exceptional cases.”
However, when it comes to the legitimate claims of victims of fascist persecution and their relatives, the administration and German government show themselves to be extremely stubborn. This was reported on German TV before January 27 by Salo Muller, a Dutch Nazi persecute. His parents were deported to Auschwitz by the German Reichsbahn with the participation of the Dutch state railroad (Nederlands Spoorwegen). Salo Muller survived as a six-year-old in various hiding places. While the Nederlands Spoorwegen paid compensation for the injustice suffered, the German government and Deutsche Bahn, the heirs of the Reichsbahn, which collected mileage money for transport to the death camps and thus aided and abetted the murder of Salo Muller’s parents, refused even to think about compensation. Since Germany had “already paid a great deal,” there could be “no extra compensation,” replied a sub-department head of the German Finance Ministry.
At the same time, reference was made to the Federal Foundation “Remembrance, Responsibility and Future” (EVZ), which provides funds for “projects” for “international understanding.” There one could apply for “support”. Since its establishment about 20 years ago, the task of this foundation EVZ has been to get large German companies out of their responsibility to compensate victims of forced labor. The sum of more than €5 billion paid in at the time was intended to satisfy the claims of former forced laborers. These payments – rather symbolic in view of the millions of victims – were officially terminated in 2007. The aim was to draw a financial line under the past and to protect the heirs of Nazi enterprises from further offsetting of their predecessors’ crime debts.
Journalists and historians criticize that the remaining funds of the Foundation EVZ have been used to create a “commemorative industry” known as the “European culture of remembrance”, which is supported and controlled by the political leadership of the Federal Republic of Germany. Thus, the Federal Government and the Foundation EVZ, in order to evade further reparation demands, promote, for example, bilateral “meeting places” and “youth organizations”.
Nevertheless, this is not enough for the victims and their relatives. Demands for adequate reparations continue to be made in Greece and Poland. Already the Greek National Council for Compensation and Reparation Claims against Germany has announced that on the occasion of the 80th anniversary of the “Balkan campaign” of April 1941 it will again put the open reparation claims on the table.
The FIR and its member federations support such justified demands for compensation and reparation. A “final stroke” can be drawn only if the debts are actually settled.
