De chaotische opstand die we kennen als Bersiap in 1945 in Indonesië, meteen na de Japanse capitulatie van 15 augustus, vindt meer en meer ingang als onterechte ‘kanskaart’ of excuus in de discussie over de grote oorlogsmisdaden die Nederlandse militairen daarna bedreven in Indonesië.
Samengevat: ongeveer 80.000 van de oorspronkelijke 100.000 ‘Europese’ Nederlanders kwamen juist zwaar gehavend uit Japanse concentratiekampen, dwangarbeid of gevangenschap; ze werden meteen op grote schaal aangevallen, mishandeld, beroofd en ook vermoord door allerlei ongeregelde groepen, soms bendes Indonesiërs, vaak jonge mannen met speren en messen waardoor op grote schaal bloedbaden ontstonden.
Wat die Nederlanders totaal niet wisten, en wat ze pas rond 1984 konden weten tyoen dr L. de Jong zijn boek hierover publuiceerde in de serie ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, was dat er op Java alleen al tijdens de Japanse bezetting 2 tot 3 miljoen Javanen omkwamen door oorlogsellende, vooral hongersnood, en waarschijnlijk nog eens minstens 1 miljoen op de andere eilanden.
Wat ze evenmin wisten, en wat zeker hun eigen gevoel van leed kon hebben verzacht – want zo werkt dat vaak – was hoe erg de Holocaust in Europa had huisgehouden. Wanneer een ander het nog veel moeilijker heeft dan jij, vergeet of relativeer je je eigen leed vaak en ga je eerder kijken naar wat je nog hebt in plaats van wat je kwijt bent. Wat helemaal bevrijdend werkt is die andere dan te gaan helpen.
Wat niemand die de Bersiap aanhaalt er – zeker niet uit eigen beweging – bij zegt, is dat deze Nederlanders bijna 500 jaar grove en gruwelijke koloniale uitbuiting en bloederige onderdrukking op hun geweten hadden – wat uiteraard niet geldt voor hun kinderen, onschuldig, die vaak ook aangevallen en zelfs vermoord werden.
In ‘Oeroeg’ beschrijft Hella Haasse die sfeer heel goed: twee vrienden, Nederlands en Indonesisch, die samen in Indonesië vóór de oorlog op school zaten, bleken op raciale gronden na de oorlog tegenover elkaar te staan. Wat ook in de Bersiap-discussie ontbreekt, is dat die volkswoede louter actie-is-reactie was.
Duidelijk is ook dat de witte Nederlanders op dat moment vaak zwaar aangetast waren, directe hulp nodig hadden, en zo iemand val je niet aan. Maar die Nederlanders wilden op dat moment wel de oude verhoudingen ZSM herstellen, wilden ‘hun’ oude villa’s weer bewonen, ‘hun’ ‘gestolen’ spullen terug, ‘hun’ oude personeel weer commanderen en onderbetalen, ‘hun’ plantages en bedrijven weer beheren en het land verder uitbuiten. Ze snapten over het algemeen totaal niet, dat die tijd voorgoed voorbij was.
De Bersiap lag ook vóór de oorlog al een tijdje op de loer, maar de oude koloniale garde had er geen oog voor. Die dacht met een concentratiekampje zoals Boven-Digoel hier, een verbanninkje van een slimmerik daar, een snuifje censuur en onderdrukking en in het algemeen achterstelling door apartheid de zaak uit de losse pols te kunnen redden.
En anders kon het leger onder grote boze broers als Van Heutsz altijd weer opdraven om wat eilandbewoners links of rechts over de kling te jagen – meestal kon de militaire overmacht zonder al te veel verliezen met zijn kanonnen en oorlogsschepen in een half jaar zo’n vijf- of tienduizend koppen laten rollen, waarna het weer een tijd opmerkelijk rustig bleef.
Zo heeft Nederland – de VOC, daarna de staat, dus de J.P. Coens, de Daendelsen, de Van Heutszen – in ongeveer 500 jaar 500 van die oorlogen compleet met het vaste ingrediënt, massamoorden, tegen de bevolking gevoerd.
Historicus Piet Hagen schat in zijn studie van dit voorjaar ‘Koloniale oorlogen Indonesië’ dat er minstens 3 miljoen Indonesiërs zo zijn omgebracht. Maar geeft dat een volk recht op wraak met bamboesperen op tamelijk weerloze witte vrouwen en kinderen?
Ik dacht het niet, maar begrijp het wel. Het werd onvermijdelijk. Uiteindelijk een harde koek van eigen deeg, en toch een soort volksgerechtigheid. Want als je het omkeert: had de oude bevolking die arme, gekwetste Nederlanders weer buigend moeten of kunnen verwelkomen, gedogen, en moeten helpen hen opnieuw te onderdrukken?
Maar wie gebruikt dit B-argument en waarom? Het zijn vrijwel altijd mensen met een flink koloniaal verleden en knagend koloniaal geweten: nazaten van planters, militaire veteranen, Indo’s, Molukkers. Een van de bekendste Bersiap-gebruikers is de voorzitter van het Veteranenplatform, generaal b.d. Hein Scheffer.
Hij vroeg bij de lancering van het grote onderzoeksproject naar de koloniale geschiedenis met nadruk om wél de Bersiap te bestuderen – die natuurlijk niet de verantwoordelijkheid van Nederlanders was en die wij dus niket hoeven te onderzoeken vanuit een moreel standpunt – maar vooral níet de term oorlogsmisdaden te gebruiken.
De leider van het onderzoek, prof dr Gert Oostindie, zegde beide punten voor een volle zaal in Amsterdam toe. Is dat censuuur? In ieder geval een poging om de betrokken onafhankelijke wetenschappers ‘binnen een zeker speelveld te houden’.
Maar zitten die daarop te wachten? Zo’n poging stimuleert Nederlandse, eigenwijze wetenschappers om juist de verboden vruchten te gaan plukken… Als Scheffer even langer had nagedacht, had hij dat dus niet hardop gevraagd, daarmee zijn kaarten tonend – want waarom zou hij bang moeten zijn voor opduikende informatie over oorlogsmisdaden? Is er iets om bang voor te zijn?
Het simpele antwoord is, en dat snappen veel mensen die deze discussie volgen: dat was al duidelijk vanaf september 2016, namelijk na verschijnen van ‘De brandende kampongs van generaal Spoor’. Die kogel was dankzij historicus dr Rémy Limpach voorgoed door deze kerk – sorry generaal!
Limpach gebruikt de term oorlogsmisdaad overigens in zijn studie nauwelijks, maar beschrijft in zijn 800 pagina’s vrij droog en ernstig, en met bronnen geval na geval – vele honderden keren wie-wat-waar-wanneer – waarna de lezer het erg makkelijk krijgt zijn eigen conclusies te trekken vanwege de keurig geordende gegevens.
En tot nu toe is deze studie overigens door geen enkele wetenschapper op welk punt dan ook inhoudelijk bekritiseerd of gecorrigeerd – laat staan ontkracht. De bekende Amsterdamse socioloog prof dr Abram de Swaan noemt het zelfs een ‘meesterwerk’.
Maar er zijn nog andere B-gebruikers: bij veel huidige plaatselijke herdenkingen van WO II in Indonesië valt voorzichtig die B-term, hij kruipt in de discussie. Terwijl de oorlog toch echt afliep op ofwel 15 augustus, de feitelijke Japanse overgave, of op 1 september 1945, bij de formele ondertekening van de overgave in Tokyo.
Wat er daarna gebeurde, was zeer chaotisch en gewelddadig en zeer ingewikkeld, ontbeert fatsoenlijke bronnen of getuigen is daarom niet te onderzoeken en wordt daarom vanwege deze vormloosheid en invulbaarheid gretig aangegrepen om de discussie in het eigen voordeel te beslechten.
Want er is geen enkele bron, die ooit ook maar één acceptabel, controleerbaar cijfer heeft opgedolven over hoeveel Indonesiërs er tijdens de Bersiap omkwamen, bijvoorbeeld door onderling geweld, of door tegengeweld van Nederlanders, of hoeveel Chinezen, of anderen…
En ook van de omgekomen Nederlanders is het in veel gevallen niet duidelijk of zij door geweld of door de nawerking van de Jappenkampen omkwamen – ze waren uitgeput en ondervoed, vaak zwaar gedeprimeerd door doden in de famlie, of echt ziek maar kregen nauwelijks medische zorg of medicijnen.
Deze mistigheid rond de concrete gebeurtenissen biedt de groep die zich vooral aangevallen voelt, de oude koloniale garde en de Indische veteranen, kansen om met de vinger te wijzen en slachtofferschap te verkiezen.
Dat is altijd een teken van slapte en in het algemeen een slecht idee: want laten we toch vooral in onze spiegels kijken, dat is onze taak, en onszelf altijd weer vragen stellen. Gelukkig doen steeds meer mensen ook uit de Indische gemeenschap dat – en dat gaat niet altijd makkelijk. Maar wijzen heeft nog nooit iets opgelost, erkennen wel.
Arthur Graaff,
woordvoerder AFVN-Bond van Antifascistische Oud-Verzetsstrijders – AFVN.nl
-Verzetsstrijders – AFVN.nl